1. Het begin
Maak in de draad een lus en steek de haaknaald in dit lusje.
Neem de haaknaald in je rechterhand en de werkdraad in je linker. Houd de haaknaald vast als een pen.
2. De opzetsteken maken, een ketting van losse steken
-Houd de werkdraad vast onder je linker pink, ringvinger en middelvinger en leg vervolgens de draad over je wijsvinger heen. Houd de einddraad met je duim op zijn plaats.
-Steek de naald van binnen naar buiten onder de draad op je wijsvinger door.
- Pak de draad met het haakje, haal hem door het lusje en trek hem een beetje aan.
- Steek voor de volgende steek de haaknaald weer onder de draad door, pak hem met je haakje, haal hem door het lusje en weer een beetje aantrekken.
- Ga zo door tot de ketting de gewenste lengte heeft en begin met de volgende toer.
De ketting is de eerste toer, het begin waar je de rest van je breiwerk op haakt.
Voordat je met de volgende toer begint haak je altijd een extra losse steek! De ruimte van die extra steek gebruik je om het werk te draaien!
3. De volgende toer, de vasten
-Sla de eerste steek, de extra steek , over en steek de naald in de tweede lus.
-Haal de haaknaald onder de draad op je wijsvinger door, pak hem met je haakje en trek hem door het lusje heen. Je hebt nu 2 lusjes op je haaknaald.
- Pak de draad opnieuw en haal hem door beide lusjes heen.
- Steek de haaknaald in het volgende lusje, haal de naald weer onder de draad door, pak hem met het haakje en trek hem door het lusje. Haal daarna de draad weer door de beide lusjes op je haaknaald.
-Ga zo door tot je alle steken van de ketting hebt gehaakt.
4. Een nieuwe toer
Als je de laatste steek van de ketting hebt gehaakt, begin je aan een nieuwe toer. Haak weer een extra losse steek en draai het werk om. Aan de bovenkant van het werk zie je nu allemaal kleine rondjes.
-Steek je haaknaald onder de beide draadjes van zo’n rondje door en steek daarna de naald onder de draad op je wijsvinger door.
-Pak de draad met het haakje en trek hem door het rondje heen.
-Haal daarna de draad weer door de twee lusjes op je haaknaald.
-Ga zo door tot je aan het eind bent. Haak weer een extra steek, draai het werk en begin aan de volgende toer.
5. Het werk afhechten
Als je denkt dat je genoeg hebt gehaakt, moet je gaan afhechten. Knip de werkdraad af waarbij je genoeg lengte moet overhouden om de laatste steek te kunnen haken. Haak de laatste steek en haal hierbij de draad helemaal door de laatste twee lusjes heen en trek hem stevig aan. Rijg met een naald het resterende stukje draad door de rondjes aan de bovenkant van het werk.